“Ben jij echt gelukkig?”
“Gelukkig wel!”
“Wat wil je daar nu mee zeggen?”
“Wat bedoel je met wat wil je daar nu mee zeggen?”
“Wel je zegt: gelukkig wel. Wil dat dan zeggen dat je het een meevaller vindt dat je gelukkig bent of wil je dan uitdrukken dat je wel gelukkig bent, maar iets anders niet?”
“Is dat niet voldoende?”
“Jamaar bedoel je nu voldoende als ‘mijn antwoord moet voldoende zijn’ of ‘gelukkig zijn is voldoende’?
“Waar wil je eigenlijk naartoe?”
“Met mijn vragen of waar ik vandaag naartoe wil, of waar ik in het leven wil geraken of…?”
“Wat je zelf wil…”
“Wat ik zelf kies, of wat ik hierop wil antwoorden want je scheen de zin niet te hebben afgemaakt.”
“Wat je maar wilt!”
“MAAR! Ik wil alles.”
“Gelukkig maar…”