“Je weet toch wanneer je een wens mag doen?”
“Natuurlijk, dat weet toch iedereen!”
“Dus…”
“Dus wat?”
“Wanneer mag je een wens doen?”
“Als je de kaarsjes op je verjaardagstaart in één keer hebt kunnen uitblazen, als je alle pluisjes van de paardebloem hebt weggeblazen…”
“PaardeNbloem.”
“Dat zeg ik toch! Dan heb je nog de vallende ster, de maan over je schouder, het breken van het wensbeentje van de kip, de munt in de wensput, als er een lievenheersbeestje op je komt zitten…”
“LievEheersbeestje!”
“Dat zei ik!”
“Maar wist je dat er nog mogelijkheden bijgekomen zijn?”
“Dat je een wens mag doen?”
“Ja! Zo mag je dat ook als je een lotto-formulier invult, als je staat te wachten op de trein, als je een nieuwe regering wil, als je je belastingformulier invult, wanneer je een rij kiest in de supermarkt, als je ‘s morgens de auto start…”
“Zijn er zo nog veel, zeg?”
“Tientallen! Je kan ook een wens doen voor je op de weegschaal stapt, als vrouw kan je wensen dat je een mooie lieve man ontmoet, je mag ook wensen dat de was niet kreukt, dat de fabrikant je garantiebewijs aanvaardt enzovoort… “
“Pfff… Soms wenste ik dat ik nooit geboren was.”
“Dat ligt wat moeilijker, vrees ik.”