“Kom je nog of moet ik alleen gaan?” vroeg ze.
“Nee,” antwoordde hij, “Maar waar gaan we naartoe?”
“Dat zal je wel zien. Straks.”
Ze nam hem mee naar een grote leegte die te vergelijken was met de zoutvlakte van Bonneville in Utah.
Alleen bestond de bodem niet uit zout. Het leek eerder of je op marmer liep, maar dat was ook weer niet juist, want als je je bukte konden je vingers door het uitzonderlijk fijne witte zand woelen.
Dat deed hij ook even, omdat de plaats hem fascineerde. Zij was intussen al iets verder gegaan.
“Kom hier, vlug! Kom!” riep ze gejaagd.
Hij beende haar snel bij.
“Waarom staan we hier?”
“Wacht, het gaat zo dadelijk gebeuren.” fluisterde ze.
En direct daarna kwam er een bries opzetten die al even snel verdween.
“Voel je het? Voel je het?”
“Ik voel me opeens, ja hoe zal ik dat zeggen… goed eigenlijk. Hoe komt dat, wat was dat?”
“Dat was een vlaag geluk. Wil je het nog eens meemaken?”
“Natuurlijk! Blijven we hier staan?”
“Helemaal niet. We moeten samen verder. Een heel eind zelfs.”
En dat deden ze. Met af en toe een vlaag geluk die hun pad kruiste.