“Gisterenmorgen heb ik per post een sprookje aangekregen. Maar zo mooi!”
“Ken ik het?”
“Ik kende het zelf niet, nog nooit ergens gelezen. En… zo… hoe zal ik het zeggen?”
“Zeg het dan!”
“Zo… levensecht.”
“Dat zijn sprookjes anders meestal niet.”
“Nee, maar dit wel.”
“En wat is de titel?”
“Wiffeltje en Waffeltje.”
“Dat… dat is een mooie titel. Dat klinkt zelfs veelbelovend.”
“Ja maar voor je echt enthousiast wordt, ik heb wat onderzoek gedaan.”
“Dat doen we altijd! Geen publicatie voor onderzoek. Laat me denken, het is al eens gepubliceerd.”
“Dat is het niet, dat is het niet.”
“Wat dan?”
“Het probleem zit hem bij Waffeltje.”
“Hou me nu niet in spanning. Wat is er dan met Waffeltje?”
“Zijn vader is de grote Waffel en dat is als antecedent niet zo goed.”
“Jij denkt dat Waffeltje later een dominerende rol gaat spelen over Wiffeltje?”
“Ik vrees het.”
“Ja, dan gebruiken we het niet, we moeten daar hard in zijn.”
“Misschien is het beter om daar hard in te zijn, ja.”
“Wel spijtig hé! Waren er nog in die reeks?”
“Er kunnen er nog komen, maar het blijft altijd afwachten wie en wat.”