“Mama… Mama! MAMA M A M A!”
“Ja, jongen, wat is er?”
“Mama, ik kan niet slapen en ik heb een emmertje schrik.”
“Maar jongen toch, dat is toch niet erg.”
“Nee, maar nu kan ik niet slapen.”
“Mijn lieve jongen, je moet je daar geen zorgen over maken, er zijn zoveel mensen die schrik hebben.”
“Ja maar mama, ik wil geen schrik hebben, ik vind dat niet fijn.”
“Het gaat wel over. Zal ik je eens flink instoppen?”
“Nee, want ik wil nog even wakker blijven.”
“Ik kan niet goed volgen jongen, je wil gerust inslapen en je wil toch wakker blijven?”
“Ja mama, ik wil wel slapen maar ik wil ook flink zijn.”
“Ga dan maar flink slapen nu. Slaapwel, jongen.”
“Slaapwel, mama.”
De deur gaat dicht en de duisternis bedekt direct de omgeving.
“Psst!”
“Hééé…. Psst, reus, kom maar tevoorschijn.”
Vanuit de hoek van de kamer komt een grote ietwat lompe figuur voorzichtig tot aan het bed.
“Zijn ze allemaal weg, de mensen?”
“Ja, hoor reus, nu zijn wij hier alleen samen. Zeker weten.”
“Wat gaan we doen?”
“De ganse nacht wakker blijven alleszins, en verhaaltjes vertellen natuurlijk.”
“En ik moet geen schrik hebben?”
“Nee hoor, dat doe ik wel.”