De kerstman zat te wachten aan de bushalte. Hij knikte minzaam naar een oude man die naast hem kwam zitten. “Koud, hé mijnheer!” zei die. De kerstman knikte opnieuw minzaam. “Waarom knikt u altijd zo minzaam?” vroeg de man opeens. De kerstman schrok even.
“Mijnheer, ik ben de kerstman en ik hoor minzaam te zijn. Dat is nu eenmaal zo.”
“En wie zegt dat u niet eens moe mag zijn of uitgeput.”
“Is dat niet hetzelfde?”
“Nee, daar zit nog verschil op.”
“Tja… dat heeft me nog nooit iemand gevraagd.”
“Of teleurgesteld? Ik denk dat je hier al even zit te wachten, niet?”
“Ja, nu u het zegt, volgens de uurregeling had de bus er al moeten zijn.”
“Soms gebeurt het dat hij later komt, of niet, zoals vandaag.”
En met die woorden stond de oude man op en maakte aanstalten om weg te wandelen.
“He! Hoe weet u dat of de bus komt of niet. Bent u soms iemand van de vervoersmaatschappij?”
De oude man draaide zich om en glimlachte minzaam.
“Ik denk dat ik dit wel met zekerheid kan zeggen, vriend. Ik ben namelijk koning Winter.”
En hij wandelde weg, terwijl achter hem een sneeuwstorm opstak.