Het had gesneeuwd in Emmertjes. Toen de bewoners het huis uit kwamen zagen ze wel iets heel merkwaardigs.
De sneeuw was blauw. Ze stonden erbij en keken er naar.
“Dat kunnen we toch niet blauwblauw laten!” riep de wethouder die vanuit het stadhuis zicht had op de blauwe pannendaken.
Maar niemand had een oplossing. De sneeuw was blauw, en bleef blauw.
De nacht daarna viel er weer overvloedig sneeuw.
En de volgende ochtend kon iedereen zien dat die sneeuw groen was, hulstgroen.
De ochtend daarna, wéér een verrassing. De sneeuw had de kleur vermiljoen.
En de volgende dagen kwam er een vracht naar beneden die schakeerde alsof een verfwinkel daarboven uitverkoop deed.
De mensen raakten het gewoon.
En toen het vijf weken daarna plotseling wit zag na een stevige winterbui, waren de goede lieden van Emmertjes een beetje ontstemd.
Iedereen had het over de sneeuw.
“Wat een grijze kleur!” vertolkte één iemand de gedachte van alle anderen.
Het is duidelijk. De meningen in Emmertjes zijn gekleurd.