De rijke rentenier Haifu zat aan de voet van de krokodillenboom te discussiëren met zijn knecht Lan Pi.
De knecht beweerde dat je het weer drie dagen op voorhand kon voorspellen en Haifu hield het halsstarrig op twee.
Net toen hun betoog een hoogtepunt bereikte stopte er een koets naast hen. Door het venster stak een vrouw haar hoofd naar buiten.
“Dag heren, wat voor lieflijk geluid hoor ik toch?”
“Dat is mijn doosvogel, mevrouw.” antwoordde Haifu beleefd en hij wees op een grote zwarte kubusvormige doos naast hem waar schijnbaar, ik kan het niet anders omschrijven, een lieflijk gezang uit voortkwam.
“Wilt u de vogel niet verkopen?” vroeg de dame.
U en mij lijkt dat een nogal abrupte vraag, maar zo gaat het daarginds doorgaans.
“En als het nu eens een mechaniek is die ik in de doos heb verstopt, en geen vogel, dan bent u toch bekocht. Want ik kan uiteraard de doos niet openen anders vliegt de vogel weg.” zei Haifu met een glimlachje van heb-ik-jou-daar.
“De vrouw in de koets trok zich verschrikt terug in het interieur en je kon een gedempte discussie horen. Met wie, daar hebben we het raden naar.
Haifu en Lan Pi grinnikten intussen naar mekaar.
Plots knalde de koetsier met zijn zweep en het rijtuig vertrok.
“Ha ha ha!” lachte Haifu.
“Ha ha ha!” lachte Lan Pi terwijl hij een schuine blik wierp op een wat kleinere kubusvormige doos naast hem.
Mét luchtgaatjes.