De schilder leidde de buurvrouw met een triomfantelijke blik in zijn ogen naar zijn atelier.
“Langs hier, ja. Zet u even daar op die stoel. Niet bewegen.”
“Ik heb je al eens gezegd dat ik niet voor jou wil poseren, en al zeker niet zoals jij het me voorstelde.”
“Zie je deze ezel?” vroeg de schilder onverstoorbaar.
“Ja, die zie ik natuurlijk, alleen hangt er nu een doek over.”
“Juist! En dat komt omdat ik aan jou de eer laat om eens je gedacht te zeggen over mijn recentste werk. Ik heb namelijk na een lange illustratieve bronnenstudie het portret van Klein Duimpje geschilderd.”
Met die laatste woorden trok hij met veel gevoel voor pathos het doek van de ezel.
De buurvrouw leunde voorover en taxeerde het werk.
“Wat denk je? Eerlijk zijn.”
“Eerlijk? Dan vind ik het rommelig, onduidelijk, en werk van iemand die er met zijn pet naar gegooid heeft, een pet met verf aan dan.”
“En als je oneerlijk bent?”
“Als ik… Dan zou ik zeggen: prima, subliem, fijn geborsteld, uit de kunst en nog zo van die zaken.”
De schilder hing voorzichtig het doek terug over het andere doek.
“Dan hou ik het daar op. Ik wist dat ik jouw mening moest vragen. Bedankt, buurvrouw, voor je geapprecieerde kijk en weet één ding: Je bent altijd welkom hier.”
“Eerlijk gezegd…”
“Zo ben ik ook. Er gaat niets boven eerlijk zijn. En om dat te bevestigen: daar is de deur, tot een volgende, want ik heb nog werk te doen.”