Julius Caesar zat in zijn tent gebogen over het tafelblad te schrijven. Af en toe kwam één van zijn generaals binnen om de stand van de strijd mee te delen, maar Caesar wuifde de man met een handgebaar telkens weg. Hij was bezig. Af en toe hield hij op met schrijven en tuurde door de opening van het tentdoek in de verte. Zijn haviksogen taxeerden het gebeuren buiten. Dan stond hij weer op en begon rond te lopen, enigszins ongedurig. Hij ging terug zitten en speelde achteloos met de zilveren fibula aan zijn mantel. En plots ging hij weer naarstig aan het schrijven. De letters vlogen over het perkament. Zo ging dat een hele tijd door. En dan plots was het gedaan. Caesar legde de pen opzij en nam het resultaat ter hand. Hij stapte naar een rustbed, liet er zich op neerzakken en begon te lezen. Ja, dit was het, dit wou hij altijd al schrijven. Vergenoegd draaide hij vel na vel om, verbeterde hier en daar een woord of een leesteken en toen hij het ganse verhaal had doorgenomen rekte hij zich eens goed uit en keek omhoog. Dit zou zijn triomf worden, hiermee kon hij de eeuwigheid ingaan. Een slavin kwam geruisloos binnen en bracht schalen aan met druiven uit Ligurië, varkensoogjes in chocolade uit Pisa, gebraden kwartels van de kwekerij van Umberto Baldacci uit Firenze, stokbrood rechtstreeks ingevoerd uit Lutetia, gestoofde houtduiven met peren uit Calabrië, krieken met vleesbrood op de wijze van Ambiorix en als dessert een schitterende mascarpone van donna Carfouro di Aldi. Caesar nam hier en daar een hapje van, maar zijn ogen bleven gericht op zijn schrijfsels. Hij kauwde het eten gedachteloos. Op het moment dat hij een kwartel uit de saus viste om die te gaan afkluiven, kwam zijn zoon Brutus binnen.
“Dag pa, alles goed?”
“Ja, jongen, werken zoals je ziet. En met jou?”
“Heel goed, pa. Ik wou je eigenlijk iets vertellen.”
Caesar kwam recht van het ligbed.
“Wat wou je me vertellen?”
“Pa, je weet dat ik nogal wat heb gelanterfant de laatste tijd, en dat je me aanraadde om eens iets.. iets te doen met mijn leven.”
Caesar keek zijn zoon aan met een brede glimlach.
“Dat heb je goed begrepen, jongen. En wat is het geworden?”
“Ik heb een sprookje geschreven, pa.”
Caesar trok bleek weg. “Een… sprookje?”
“Ja pa. En wil je de titel weten?”
“Ja, toch wel.” zei Caesar met een klein stemmetje.
“Sneeuwwitje en de zeven dwergen!”
“Jij ook, mijn zoon!”