“Ik heb jou gisteren niet gezien.”
“Waar was jij dan?”
“Op dat sprookjeshuwelijk tussen… hier, lees de uitnodiging maar.”
“Amai, en dat heb ik gemist…”
“Ja, ik dacht dat jij ook was uitgenodigd.”
“Nee, niets gekregen, maar ik moet zeggen dat mijn post tegenwoordig nogal onregelmatig komt.”
“Wel jammer, ik had echt gedacht dat ik jou daar zou treffen.”
“Je had me kunnen bellen!”
“Ja, maar ik had daar geen verbinding, die was voorbehouden voor het paar.”
“Uiteraard, uiteraard. En er zijn geen tastbare bewijzen?”
“Oh zeker, dat komt nog uit in een boek en een film zal er ook wel van komen.”
“Een film? Wie maakt die dan?”
“Euh… even denken, ‘t is nie, ‘t is nie… alla die filmmaatschappij. Hoe dan ook, er komt een film over.”
“Dat zal wel. Maar eigenlijk is dat niet hetzelfde als, ja als het erbij geweest zijn.”
“Dat is waar. Ik stond daar midden in een sprookje, dat is wel uniek.”
“Je moet toch maar geluk hebben.”
“Ja hé! Mekaar zo treffen en dan gewoon ook kunnen trouwen. Ja, ik denk dat jij de film niet meer moet gaan zien. Jij weet precies wat er gisteren is gebeurd. Jij hebt dat in één zin goed uitgetekend.”