Daan wist onmiddellijk dat er iets niet klopte toen hij afstapte van de paardentram in Old Derrington. Hij wreef zich nog eens de ogen uit, want daar stond een huis waarvan de onderste verdieping ontbrak, zodat je het landschap achter die verdieping helder kon zien. En dat was de komende minuten nog niet de laatste van stupefiante ontdekkingen. Want in de hoofdstraat liep het meest vreemde volk rond dat Daan ooit had kunnen aanschouwen. Een protse dame had een leiband, maar daaraan hing niets. Iemand anders had maar een half hoofd, en nog een andere voorbijganger scheen ééndimensioneel op de wereld rond te lopen.
Daan wist niet waar eerst kijken.
En de vreemde bevolking bleef maar passeren. Iemand droeg een boodschappentas, maar die hing gewoon in de lucht, want de arm van de drager ontbrak.
Nog een andere had geen hoofd, en dat ging zo maar door.
Ontdaan stond de nieuwe bezoeker aan de kant van de weg.
Van de overkant kwam een politieagent aan.
Daan keek eerst eens goed, maar hij kon geen fouten of missingen ontdekken.
“Mijnheer, mag ik zo onbeleefd zijn om eens een indiscrete vraag te stellen?”
“Wat wou u zo nodig weten, jongeman?”
“Hier is iets gebeurd precies, ik kan me niet indenken dat deze mensen, die gaten bedoel ik, bij die mensen bedoel ik, er altijd waren.”
De agent keek even rondom zich, waardoor het duidelijk werd dat ook hij niet gespaard was gebleven, want er was een hele hap weg uit zijn rug.
“Het is eigenlijk nog maar een maand geleden, maar het is precies al langer zo, en daarom zijn we er hier al wat aan gewoon geraakt.”
De gelaatsuitdrukking van Daan gaf aan dat dit niet de verhelderende uitleg was waar hij op zat te wachten.
“Laat ik het uitleggen. Een maand geleden is hier een optreden geweest van een goochelaar die in de rest van het land grootse successen boekt en overal bewierookt wordt. Je kan elders geen krant openslaan of hij staat er in. Hier ook eigenlijk, maar anders.
Want bij ons is het dus fout gelopen.”
“Fout?” moedigde Daan aan, want het verhaal ging voor hem niet echt vooruit.
“Ja, de man, wiens naam ik vanuit mijn functie niet bij naam kan noemen om het onderzoek niet te verstoren, was hier op een podium op het marktplein zijn show aan het opvoeren, en hij was net een bezwering aan het uitspreken voor… “ De agent bladerde even in zijn notaboekje, “truc nummer dertien, toen het zoontje van de burgemeester notabene een bananenschil op het podium gooide, gewoon, omdat hij dat thuis ook doet blijkbaar. En daar is onze man op beginnen schuiven en de bezwering is zo alle kanten opgegaan, met het resultaat dat u hier ziet.”
“Maar… jullie willen dat toch veranderen, allez laten terugdraaien, hoop ik.”
“Ja, het onderzoek vordert wel, maar langzaam. Het is zo, wij willen hier allemaal zo snel mogelijk ontgoocheld worden. Daar hopen wij op.”