De man stond wat beteuterd rond te kijken in de schoenwinkel. De verkoopster stond er naast met een blik die vooral machteloosheid uitdrukte.
“U heeft dus enkel zevenmijlslaarzen in de voorraad.”
“Ja, mijnheer, wij zijn daar namelijk in gespecialiseerd, en in deze streek wonen mensen nogal ver van mekaar, vandaar…”
“Daar ben ik wel niks mee, want ik woon hier eigenlijk niet, en ik ben op doorreis, maar ik heb dringend schoeisel nodig.”
“Als u wilt, kan ik wel iets bestellen, maar die kan ik in onze winkel niet laten leveren. Dan moet u naar een heel andere plek om die te gaan afhalen en…”
“Dan zijn we weer een hele tijd verder en zoveel tijd heb ik niet.” vulde de man korzelig aan.
Peinzend liep hij rond in de zaak.
De verkoopster verwijderde zich een beetje en ging door de etalageruit wat naar buiten kijken.
Uiteindelijk draaide de man zich om en verliet met een kort “goeienavond” de winkel.
Hij stapte even verder op straat en ging dan een hoedenwinkel binnen.
In de winkel scheen niemand aanwezig.
“Wat kan ik voor u doen?” vroeg de rijzige verkoper van op een ladder.
“Ha, ik had u niet gezien, ik kom een gewone hoed kopen.”
“Hebben we niet, mijnheer, puntmutsen kan u in alle maten bekomen, toverhoeden hebben we ook bij de vleet, maar jammer… geen gewone hoed.”
“Maar enfin!” brieste de man, “U heeft tenminste toch een kleine voorraad ergens…”
“Nee, mijnheer, het spijt me.” zei de verkoper terwijl hij de ladder afdaalde en eenmaal op de grond scheen hij toch een hoofd groter dan de klant.
Die achtte het dan toch maar wijselijk om terug te vertrekken.
Hij stak de straat over en ging een donker zijstraatje in. Daar stond een wagen. Hij stapte in aan de passagierskant.
“Vertrekken, John.”
De wagen werd gestart en vrij snel hadden ze de hoofdweg bereikt.
Het was pas toen dat John vroeg: “En?”
“Niets! Allemaal in orde. Er is in Sprookjesstad geen enkele winkel die buiten het boekje gaat. Gewoon vreselijk. Het mag misschien leuk zijn om op je naamkaartje “Deontologische inspecteur voor Sprookjeszaken” te hebben staan, maar als je er nooit eens eentje kunt betrappen, is het toch maar saai werken. Is er nog wat wonderdrank in die heupflacon van je, want ik heb iets weg te spoelen.”