“Weet je wat ik het meeste mis?”
“Vertel het.”
“De sixties. Alles kon toen nog, je was vrij, je deed dingen, er waren geen echte reglementen en je had het gevoel dat het leven een sprookje was.”
“Ja, dat was toen wel zo, da’s juist!”
“Dat…dat… dat had toen nog echt een sfeer van laat-maar-komen. Dat is achteraf nooit meer zo geweest.”
“Dat klopt. Daar kan ik me iets bij voor stellen.”
“Je zat toen met je eigen prinses op een mansarde en door het kleine raam zag je de stad met al die feeërieke lichtjes bij valavond. En dan een jointje delen.”
“Ik snap wat je bedoelt.”
“De wereld lag aan je voeten en voor een niemendal toverde je een diner op het bord, je goochelde wat met je meubels en daar stond je droominrichting.”
“Juist!”
“En je liefste, die… die.. week niet van je zijde, want jij was haar grote witte ridder.”
“Toe maar! Laat je gaan!”
“Nee, maar echt, ik heb daar heimwee naar, naar die tijd.”
“Dat merk ik wel, ja.”
“Heb jij dan zo niets, geen tijd waarvan je zegt: Dat vond ik de heerlijkste tijd van mijn leven. Heb jij dat niet?”
“Oh jawel. Dat heb ik zeker.”
“En welke tijd was dat dan?”
“De ijstijd.”
“De WAT?”
“De ijstijd. Het ogenblik dat het ijskarretje langs kwam en dat je mocht kiezen, vanille, framboos, pistache, moka… Ik kon toen niet kiezen eigenlijk. Misschien was het wel de moeilijkste tijd voor mij, want ik moest toen leren kiezen. Maar het was ook tegelijk de leukste tijd.”
“Ja……… Je werd koud gepakt, dat was toen zo.”