Assepoester zit in de schoenwinkel, omringd door een gigantische stapel dozen. Ze kijkt naar een punt in de verte en wacht, terwijl ze één schoen, half uitgetrokken, laat schommelen op haar voet. Ze wacht, maar ze is niet ongeduldig. Na ongeveer vijf minuten komt de schoenenverkoper, lichtjes bezweet, uit het magazijn. “Dit zijn de laatste mogelijkheden, mevrouw.” kreunt hij terwijl hij de stapel onzacht op de vloer van de winkel neerzet. Hij opent een doos en haalt er een beeldig muiltje uit, dat hij haar bijna smekend voorhoudt. “Passen, alstublieft?” Zonder zich om de smekende toon in de stem te bekommeren, trekt Assepoester het muiltje aan. Ze monstert het eens met een peinzende blik, staat recht en trippelt wat rond. Dan gaat ze voor de spiegel staan en keurt haar bevallige voetje door haar been in een elegante houding te draaien. Ze komt terug naar de stoel en zegt beslist: “Deze ook niet. Een andere graag.” De verkoper is het huilen nabij, maar hij vermant zich en biedt haar het ene na het andere schoeisel aan. Telkens gaat het om modellen van de fijnste makelij, afgebiesd, gebrodeerd, met lak afgewerkt of met lintjes, rozetten of grote bloemen. Maar geen enkel model krijgt de goedkeuring van Assepoester. Ze kijkt zelfs een beetje snibbig. “Heb je dan echt niks anders in deze winkel? Er moet toch één paar zijn dat ik kan aandoen om naar dat bal te gaan?” De verkoper staat er echt bedremmeld bij en de collega die het van op een afstand bekijkt, krijgt medelijden. De goede man was voor Assepoester wel een volle drie uur in de weer geweest en nu was er nog geen resultaat. Iets daarna verlaat ze de zaak met lege handen.
De collega stapt naar de fortuinloze jongeling, die een begin maakt van opruimen.
“Trek het je niet aan, man, eens om de zoveel tijd heb je zo wel eens een klant. Dat gebeurt.”
“Ja, maar weet je wat het onbegrijpelijkste is aan heel dit verhaal?”
“Nee.”
“Dat ze bij het weggaan toch een beslissing had genomen alleen maar door in mijn ogen te kijken. Dat zei ze echt letterlijk zo. Ik snap er niets van.”
“En toch niets gekocht bij ons. Wat vreemd.”
“Vooruit, wat zie jij in mijn ogen?”
“Ik zie er alvast geen schoenen in, maar je kijkt wel een beetje glazig. Dat is wat ik zie.”