“Zeg, weet jij waar Abraham de mosterd vandaan haalt?”
“Ja, natuurlijk, dat is daar rechtover, naast de pasteibakker.”
“Oh, dat wist ik niet.”
“Maar ik lekker wel. Ik haal hem daar zelf ook altijd.”
“Abraham?”
“Nee, de mosterd, dommetje.”
“En weet jij dan ook waar de zon in de zee zakt?”
“Dat wil ik je op een dag wel eens tonen als je dat echt wil.”
“Graag! Weet jij ook waar de mist vandaan komt?”
“Van een mistbank natuurlijk… en die is hier twee straten verder. Ze hebben daar trouwens een mistoverschot voor het moment. Vervelend hoor.”
“Dat zal wel ja… Dan kan je mij ook zeker vertellen wie er eerst was, de kip of het ei?”
“Jij weet ook echt niks hé! Hoe is jou naam trouwens?”
“Haas.”
“Dat had ik kunnen weten.”