Een hoop kabouters stond aan de rand van het meer. Het was weer zover, de jaarlijkse keilwedstrijd. Op het strand liepen heel wat kabouters met het hoofd naar beneden op zoek naar de mooist geslepen kei. Hier en daar klonk een verrukte kreet toen weer een gaaf exemplaar werd gevonden. De keien werden gekeurd, in de handen gewreven en tegen het licht gehouden. Dat had natuurlijk geen enkele zin, want de keien waren niet doorzichtig. En toen was het moment gekomen. De jongste kabouter, vierhonderdvijfenzestig jaar oud, zette zich schrap en met een keurige Winstonbeweging (zie ‘keilen voor profs’) ging de kei richting meer. Hij vertrok in een grote boog, iedereen hield zijn adem in, en na vier, vijf, zes keer plonsde de kei in het meer. Geen grote verdienste, maar alla, de kop was er af. Met een bescheiden applaus werd de volgende keiler aangemoedigd om zijn worp te lanceren, en de ene na de andere kabouter zette zich in positie en probeerde zijn steen zoveel mogelijk te laten stuiteren over het rimpelloze water. Het werd een zware wedstrijd want iedereen gooide de kei in ongeveer evenveel zetten over het water voor die roemloos verdronk in het meer. Na zoveel worpen leek het zelfs of het meer een beetje steeg. En toen was het de beurt aan Firmil, de bekende meestergooier. De steen ketste over het water en iedereen telde mee. Twintig, eenentwintig, tweeëntwintig, drie, nee vier, nee zes, nee dertig…. Het was een beetje een chaos. De menigte kabouters keek mekaar aan toen de steen in het meer verzonk. Hoeveel was het nu? Een discussie barstte los. De ene had zoveel keer geteld, een andere meer of minder keren, maar eensgezindheid, ho maar… En toen kreeg iemand een idee. Laat ons Firmil zelf eens keilen. Eerst begreep de groep niet wat er bedoeld werd, maar de roeper bedoelde heel simpel: laat ons Firmil als kei gebruiken. Zelf was hij daar niet voor te vinden, maar toen de massa juichend het voorstel goedkeurde, kon het niet anders. Firmil werd vastgepakt en met een fikse zwaai scheerde hij over het wateroppervlak, raakte het water, gleed verder, raakte opnieuw het water, gleed weer af, enzovoort. Toen de bestziende kabouter zich terugdraaide naar de menigte, kon hij alleen maar zeggen: “Firmil is gewonnen, ik kon het tellen niet meer bijhouden en ik zie hem zelfs niet meer. Hij heeft gewonnen. Hoera voor Firmil!” “Hoera! voor Firmil” klonk het en de kreet herhaalde zich ontelbare keren over het onpeilbare water.
Vorig sprookje