“Doe een wens. Nu! Je hebt precies drie seconden, twee, één… te laat!”
“Ja maar, ik kon zo direct niets bedenken.”
“Da’s jammer. Maar zo gaat dat nu eenmaal.”
“Maar waar slaat dat nu op? Vroeger kon je als figuur of figurant in een sprookje rustig nadenken en dan wenste je zoiets als… euh…”
“Zie je wel, je komt er nu zelfs nog niet op, maar je bent toch al een pak voorbij de bedenktijd, dus het telt toch niet meer.”
“Maar ik blijf het niet eerlijk vinden. Waarom moet alles zo snel tegenwoordig?”
“Dat is de moderne tijd, wij moeten ons daar ook aan aanpassen. Kijk eens in de lucht? Wat zie je?”
“Niets speciaals. Wat moest ik dan zien?”
“Kijk, je hebt die heks op haar bezem niet gezien, maar die is dus allang weg.”
“Je kan dat wel beweren, maar misschien was er wel helemaal geen heks.”
“Je twijfelt toch niet aan mijn woord. Het is niet omdat jij die snelheid niet kan ontwikkelen, dat ik die gave niet heb en goed gebruik zelfs. Ik ben mee met de tijd.”
“Heb je dan de laatste vijf seconden terwijl we hier aan het wandelen zijn nog naar de grond gekeken?”
“Heb ik een kabouter gemist dan? Nee, dat kan niet. Die zou ik gezien hebben! Waarom sta je nu zo te lachen?”
“Omdat je ergens galant ingetrapt bent. Ik hoop dat je neus even snel capteert als je ogen. Kijk maar eens naar de onderkant van je linkerschoen. Tot nog eens!”