Hij is juist de deur uit. De feitenmens. U heeft hem op een haar gemist, alhoewel hij bij hoog en bij laag zal beweren dat het twee haren waren. Ik kan me niet goed meer herinneren waar we mekaar precies tegen het lijf gelopen zijn, maar er is een bezoek uit voortgevloeid. Dat dus net voorbij is. De conversatie terug weergeven ga ik niet doen, want we hebben het over teveel verschillende onderwerpen gehad. Bij deze beperk ik me tot de hoogtepunten, of wat daar volgens mijn bescheiden mening voor doorging.
De feitenmens: “Dus u meent dat sprookjes een grond van waarheid bevatten?”
“Jazeker, want veel van wat je daarin vindt, hangt nauw samen met traditie en volksgeloof.”
“Kijk, daar heb ik u al, wat is ‘nauw samenhangen’ en wat is ‘geloof’? Ik geloof alleen maar wat ik zie. Ik ben pro-feitelijk in mijn gedachten.”
“Dus als er electriciteit in de lucht hangt, dan gelooft u dat ook niet? Die kan je soms bliksems goed zien!”
“Dat bedoel ik niet, mijn beste, het gaat over heksen en zo, en al die andere flauwekul.”
“U heeft precies nog nooit kennis gemaakt met mijn huisbazin.”
“Laat ons bij de zaak blijven. Geschiedenis bijvoorbeeld ligt allang achter ons, maar daar zijn bewijzen van. Gebouwen, foto’s, geschriften, parafernalia alom, sprookjes daarentegen…”
“Daar zijn ook geschriften van! En ik durf wedden dat er meer sprookjesboeken in omloop zijn dan andere lectuur.”
“Heeft u daar statistieken van?”
“Ik denk niet statisch. Nu ik er aan denk, heeft uw moeder u nooit sprookjes voorgelezen dan?”
“Ja, feitelijk wel, nu u het zegt.”
“Ziet u wel, u zegt ‘feitelijk’ dus het is een gegeven. Het zit in uw systeem, mijnheer, maar u ontkent het om joost-mag-weten-welke-reden.”
“(fijntjes) Ja, maar ik heb ook toegevoegd ‘nu u het zegt’ dus die woorden kwamen niet van mij!”
“Ik heb alleen maar even uw bestofte memorie opgefrist, man, maar de feiten liegen hier niet. U verdringt gewoon het sprookjesgedachtengoed in uzelf.”
En toen vond hij het tijd om op te krassen. Flauw hoor, want toen ik hem door het venster gadesloeg terwijl hij over de oprijlaan wegbeende, zag ik hem onderweg de tuinkabouter even strelen. “Feiten zijn feiten!” wou ik nog naroepen, maar hij was al het hoekje om. Doodjammer.