Het was al een tijdje een gerucht dat hardnekkig de ronde deed. De goedheid zelve zou langskomen. Dit bracht de gemeenschap wel in een ernstige staat van opwinding. Wat moesten ze hiervan verwachten? En was het misschien de geplogenheid dat er dan een toespraak werd gehouden? Moesten er guirlandes worden aangebracht langs de straten? Zouden ze een speciale feestweek moeten organiseren? En mocht je dan een oproep doen aan de bevolking om in die week het voortouw te nemen en vooral goed te zijn? Nogal verwarrend, dat was duidelijk. Iedereen deed zijn best om zijn buren vooral niet op de tenen te trappen, je kon de bereidwilligheid bijna van de straatstenen opscheppen. en het wachten begon. Buren die mekaar normaal gezien niet konden luchten, groetten mekaar nu overdreven uitbundig, en vetes werden sneller bijgelegd dan je ‘hoeplaboemsidaisy’ kon zeggen. En dag D kwam ook met rasse schreden nader. Nu zijn we dat wel gewend van dag D, net zoals dat gaat met vakantie, die nadert ook altijd snel en voor je het beseft is die voorbij. Maar deze keer kwam dag D wel heel rap. De voltallige bevolking stond verzameld onder de grote lindeboom op het pleintje, nee niet het marktplein, want het was gefluisterd dat de goedheid zelve zou verschijnen op een klein grasveld aan de rand van de stad. Hier dus, waar iedereen nu afwachtend stond rond te kijken. Waar bleef hij? Of was het een zij? Aan de rand van de groep mensen kwam een klein gebocheld mannetje aan met een hark. “Zoudt u zo vriendelijk willen zijn om even opzij te willen gaan, want ik moet de bladeren van het plantsoen gaan harken.” vroeg hij aan de mensen die, ongeduldig, aan de rand van de bijeenkomst stonden. “Maar mijnheer, u ziet toch dat wij hier staan te wachten! Kan u dat niet op een ander moment doen!” merkte er eentje op. “Ja!” vulde een andere aan, “Jij gaat hier ons feest niet verbrodden hé vriend.” En nog een andere: “Jij kiest je momenten wel, nooit gehoord van planning of wat?” Homerisch gelach. Het mannetje boog zijn hoofd deemoedig en keerde onverrichterzake op zijn stappen terug. Hij sleepte zijn hark achter zich als een reiskoffer zonder wieltjes. Dat veroorzaakte nog meer gelach bij de toeschouwers. Maar het mannetje reageerde niet, keek zelfs niet om. Waarom zou hij reageren op zoveel onbegrip? Hij was gewoon de goedheid zelve.
Vorig sprookje