Het was broeierig warm in de raadszaal. En dat kwam niet door de zon die binnenscheen, maar door de gemoederen die al vroeg op de ochtend danig verhit waren. De burgervader zat aan de ene kant van de grote kersenhouten tafel, en de zeven schepenen strijdlustig aan de andere kant.
“Heren, en mevrouw natuurlijk, ik vind dat we met één exemplaar toekomen. En ik ben niet geneigd om daar anders over te gaan denken.” De burgemeester leunde achterover alsof hij wou aangeven dat voor hem de discussie gesloten was.
“En waarom moet u altijd zo gewichtig doen? “ snibde de vrouwelijke schepen, “Met uw obstinate mening komen we nergens.”
“Mevrouw, met alle respect, ik wil niet dat we hier in onze leefgemeenschap met twee maten en twee gewichten gaan werken.”
“En u vindt dat uw mening het grootste gewicht in de schaal legt?”
De discussie stokte. De burgemeester keek naar zijn zorgvuldig gemanicuurde nagels en blies zijn ingehouden adem langzaam uit.
“Wat, mijn beste schepenen, is nu het belang om in ons dorp één of twee weegschalen te hebben?”
“De vergelijkingsmogelijkheid.” zei de schepen van gelijke kansen kort.
“De eerlijkheid!” vulde de schepen van handel en economie aan.
“De uitbreiding.” rondde de schepen van expansie af.
“Zie je wel!” sneerde de burgervader, “Jullie hebben verschillende belangen. Wie wil zich voor het volle pond engageren?”
De schepenen schuifelden wat ongemakkelijk op hun stoelen. Niemand reageerde.
“Dan beslis ik nu dat we gaan voor eenheidsworst! Dit wordt de maatstaf.”
En zonder concensus eindigde de vergadering. Met gemengde gevoelens keerde het schepencollege huiswaarts.