Omdat de vrouw boven bezig was de bedden aan het opmaken hoorde ze de bel eerst niet. Ze had geen zin om naar beneden te gaan en boog zich dan maar door het slaapkamervenster: “Ja, voor wat is het?” De man beneden keek omhoog. Omdat ze vanuit haar gezichtsveld pal boven hem keek, leek hij alleen maar een hoofd en twee voeten. “Het is de poëzieboer, mevrouw, blieft u nog wat?” “Nee, ik ben nog aan het vorige bundel bezig, dank u!” “Ik heb toevallig nog een debuut bij, geïnteresseerd?” probeerde hij nog. “Nee, ik hou het op mijn vaste dichters, geen nieuwlichters voor mij.” En gedecideerd sloot ze het venster. Iets daarna, terug de bel. “Ja, wie daar?” “Dag mevrouw, ik verkoop onzin!” “Nee, nu niet graag, maar staat u soms op de markt?” “Ja, en daar kraam ik nonsens uit.” “Dan kom ik daar wel eens langs. Tot een volgende keer.” Voor de derde keer ging de bel. “Dag mevrouw, ik wil u niets verkopen.” “Maar ik heb zelf niets!” “Oh, excuseer, hoor…” Nog een keer de bel, ditmaal een kwartier later, zodat er toch nog twee bedden konden worden opgemaakt intussen. “Ik ben een deur-aan-deurverkoper.” “Ik wil mijn deur niet verkopen aan een andere deur, probeert u het elders maar eens.” “Bedoelt u aan een andere deur?” “Ja en nee, ik verkoop mijn deur ook niet aan een andere dan een andere deur, dus probeer… ach man, dit wordt te ingewikkeld.” Ding dong, nog één! “Ja!” “Dag schoonheid, ik ben een gladde verkoper. Ik ben veelbelovend.” “Wacht, niet weggaan, ik kom naar beneden.” En ze kocht een mooie belofte. Die werd nooit ingelost, maar ere wie ere toekomt, het was alleszins een mooie belofte. Daar viel niets op af te dingen.
Vorig sprookje