“Mama,” vroeg de jongen die aan de keukentafel zijn huiswerk zat te maken, “Sneeuw, wie start er daar mee, allez, wie zet dat in gang?”
Moeder zette het strijkijzer even neer op de zijplank en zei met haar melodieuze stem: “Dat zijn de engeltjes mijn jongen, die hun bedje uitschudden.”
“En is het waar mama, dat als je een paardebloem die uitgebloeid is, helemaal leegblaast en er blijft geen zaadje over, dat je dan een wens mag doen?”
“Ja, mijn jongen, dat is zo.” En moeder nam haar strijkijzer terug op en boog zich naarstig over het hemd op de strijkplank.
Het was een paar minuten stil in de keuken. Enkel het analoge getik van de keukenklok was te horen.
“Mama, is dat ook juist dat de zieltjes van mensen die dood zijn ergens rondzweven?”
“Wel, mijn zoon, daar…”
Maar vader onderbrak haar brommend vanachter zijn krant. “Ach, stop toch met die fabeltjes, straks wil dat joch nog alles weten, zelfs waar de kindjes vandaan komen.”
Moeder zweeg en bleef intussen ritmisch heen en weer gaan met het strijkijzer, iets heftiger dan daarvoor zelfs. En haar gedachten gingen als vanzelf uit naar de melkboer.