Er woonde eens in een héél, héél oud dorp een vegetarische tovenaar. We zijn er naartoe getrokken om er een sprookje over te schrijven, maar bij aankomst bleek hij daar allang niet meer te wonen. Het nieuwe adres kon niemand ons aangeven. We vroegen aan de buren of ze misschien nog andere mensen konden aanduiden die in een sprookje zouden kunnen figureren. We kregen een bescheiden adressenlijst, ik schat zo een personage of elf, nee, met die elf er bij, twaalf eigenlijk en we trokken het dorp rond. Maar overal was het goed fout. De ene was gaan werken in de bergen, en niemand wist wanneer hij terug kwam, een andere was net aan het verbouwen en had haar handen meer dan vol, nog een andere zat in een depressie en had totaal geen fut om in een sprookje mee te spelen, en zo ging het maar door. De scenarist kwam tenslotte met een tegelijk eenvoudig en geniaal plan. “Laat ons de ambtenaar van de burgerlijke stand een bezoek brengen. Die zal het toch wel weten zeker?” We kwamen na veel zoeken aan bij het gemeentehuis. Aan de grote poort hing een bordje: “Het gemeentebestuur is verhuisd. U kunt hen vinden op het nieuwe adres.” We lieten ons niet ontmoedigen en trokken gezamenlijk naar het politiebureau. De aanwezige diender kon ons niet helpen, maar verzocht ons om een document in viervoud in te vullen omtrent de vermiste personen, met inbegrip van het gemeentehuis. Omdat deze zaak een diepgaand onderzoek vereiste, werden wij aangeraden om de komende dagen een kamer te boeken in het gemeentehotel en daar te wachten op bericht. U raadt het, wij konden het hotel ook niet vinden en keerden terug naar het politiebureau om aangifte te doen van de verdwijning van het hotel. Maar wij konden de weg naar het politiebureau ook niet meer vinden, zelfs al zouden we broodkruimels gestrooid hebben. Daar stonden we dan, in een onbekend dorp, in ons onbekende straten. Het dorpsplein was leeg, enkel de plaatselijke kapper stond wat te hangen in de deur van zijn zaak. “Problemen, heren?” vroeg hij met een falsetstem. Ja, we waren moe, en wilden gewoon terug. Daar had hij wel begrip voor. In ruil voor een knipbeurt zou hij ons de weg tonen. Gelaten lieten we ons over aan zijn schaar. Snip-snip-snip, het weer kan beter, snip-snip-snip, jaja de politiek, snip-snip-snip, de wereld van vandaag, ach-ach-ach, u kent dat wel. Naderhand toonde hij ons netjes de weg, en laat op de avond keerden we van een kale reis terug.
Vorig sprookje