“Jij raadt nooit wie er sedert vorige week mijn beste vriendje is.”
“Kobe, de kobold!”
“Maar nee, daar word ik nooit vriend mee.”
“Ik had hem als vriend, maar ik heb hem ontvriend.”
“Ontvriend? Wat vreemd om dat zo te zeggen.”
“En toch is het zo. Maar om terug te komen op je vraag, ik raadde blijkbaar verkeerd.”
“Ik heb een aaipad.”
“Echt? Eén, twee?”
“Nee, één. Ik ben principieel, je moet met één beginnen. Om die echt te leren kennen.”
“Het is al een begin. Tegenwoordig zijn de liefhebbers al aan twee, maar alla. En altijd bij de hand zeker?”
“Bijdehands, ja dat is ie wel!”
“Grapjas. Ik bedoel altijd in de buurt?”
“Soms wel, soms niet. Hij is zijn eigen baas hé.”
“Hoezo jij bent er toch de baas van zeker. Jij beslist toch wanneer je er wil mee spelen.”
“Ja, het lijkt wel speelgoed, da’s waar. Maar ik vind hem vooral eigenzinnig. Soms wil hij helemaal niets doen.”
“Oei! Is er dan iets mis mee? En je hebt hem nog niet zo lang.”
“Nee, opeens is alles in orde en dan is het weer speeltijd.”
“Toch een beetje raar, hoor. Ik zou er toch eens naar laten kijken.”
“Och, uiteindelijk schiet hij wel in gang en dan zijn we vertrokken voor een hele tijd.”
“En al veel apps?”
“Al veel wat?”
“Apps. A-P-P-S!”
“Nee, vooral veel stekeltjes.”
“Stekeltjes? Zijn wij eigenlijk wel over hetzelfde bezig?”
“Ja, we hadden het toch over mijn aaipad.”
“Ha, dan toch.”