“Wat is er? Je kijkt zo…”
“Hoe kijk ik?”
“Ja, ik weet het niet. Alsof je het zelf ook niet weet…”
“Ach, het is maar een akkefietje hoor.”
“Oh…”
“Ja, ik was wat aan het piekeren over wat ik vanavond als eten zou maken.”
“En waaraan dacht je?”
“Ik zou me zorgen willen maken.”
“Dat kan ik alleen maar afraden.”
“Waarom? Een mens mag zich af en toe toch wel eens zorgen maken zeker…”
“Je bent duidelijk vergeten wat er de laatste keer is gebeurd toen je je zorgen maakte?”
“Dat weet ik niet meer.”
“Maar ik wel!”
“Wat.. wat is er toen gebeurd?”
“Je liep dagen daarna nog rond alsof er iets op je maag lag.”
“Denk je dat dat de zorgen waren?”
“Ja natuurlijk, jij kan daar gewoon niet tegen, je bent allergisch aan zorgen.”
“Aha, daar heb ik je! Ik heb namelijk wel andere plannen met de zorgen.”
“Over welke plannen heb je het?”
“Wel, ik zou er komaf mee willen maken.”
“Klinkt licht! Mag ik blijven eten?”