“Noem eens wat kleuren.”
“Rood… geel, groen, blauw, paars, wit, zwart…”
“Stop, stop. Niet zo vlug. Paars zei je, en zwart en wit. Nog een kleur?”
“Appelblauwzeegroen.”
“Daar kan ik bij dit ontwerp niks mee. Geef me vijf minuten, dan toon ik je iets.”
“Ziezo. Wat vind je er van?”
“Wat moet dat voorstellen?”
“Bij deze heb ik de regenboog gemaakt.”
“En mag ik eens vragen hoe het zit met de eeuwige sneeuw die je ging maken en de altijd rijpe vruchten?”
“Die zijn wel moeilijk hé! Ik mag me toch ook wel eens ontspannen of niet.”
“God, man, je verprutst je tijd met een regenboog… wie zit daar trouwens op te wachten? Hoe zit het overigens met de ideale mens? Wanneer maak je daar eens werk van? Want die moet binnenkort in massaproductie.”
“Jezus, zeg, jij kan zagen! Is dat genetisch of zo? En trouwens, gooi het mensmodel dat we nu hebben maar in de machine, we gaan draaien.”
“DAT halve prototype? Dat is om moeilijkheden vragen.”
“Ach, we zien wel wat het wordt.”
“Ok, tenslotte heb jij het hier voor het zeggen. Maar ik blijf het zonde vinden.”