De vrouw stond ongeduldig rondjes te draaien op de hoek van de winkelstraat en de uitgaansbuurt. Ze keek constant op haar uurwerk.
De politieagent die zijn wacht liep en dit zag kon het na een lange tijd niet meer aanzien.
“Kan ik u helpen mevrouw?” zei hij vriendelijk.
“Ja, ik wacht op de man van zes uur, maar het is intussen al twintig over zes en hij is er nog niet.”
De politieman keek peinzend zoals alleen politiemensen dat kunnen.
“Mijn these is dat deze man ofwel niet bestaat, ofwel te laat is, maar dan kunnen we strictu sensu ook niet meer spreken van ‘de man van zes uur’.”
Daar had de vrouw niet van terug.
“Zou hij soms een andere persoonlijkheid hebben aangenomen, agent? Ik bedoel maar, is hij nu misschien de man van half zeven, want iemand die op half zeven staat, dat vind ik persoonlijk maar een slordig iemand, en daar wil ik eigenlijk liever niks mee te maken hebben.”
“Het zou kunnen mevrouw, ik heb in mijn carrière wel al eens dergelijke fenomenen meegemaakt. Zou u de verdachte herkennen als u hem ziet?”
“Maar het is geen verdachte, agent! Hij heeft niets verkeerd gedaan.”
“Ah nee! Hij laat u hier wel mooi staan. Dat heet verwaarlozing mevrouw, en daar staan strenge straffen op.”
“Maar u mag hem niet straffen! Ik zie hem graag.”
“Maar ZIET u hem nu mevrouw?”
“Nee, dat weer niet.”
“Dus is de persona eigenlijk voortvluchtig. Ik ga direct een opsporingsbevel laten verspreiden.”
En weg was de agent.
Iets daarna arriveerde de man van zes uur, om kwart voor zeven.
“Lieveling, sorry dat ik iets later ben, maar…”
“Het is al goed, het ganse poltiekorps zoekt je intussen, maar ik ben wel blij dat je er bent.”
Giechelend en totaal onverdacht verdwenen ze in de avond.