Het meisje kwam bij de dokter met een nogal zorgelijk gezicht.
“Wat scheelt er aan, mijn kind?”
“U moet eens luisteren, mijnheer de dokter, er zit iets in mijn buikje.”
De dokter nam glimlachend zijn stethoscoop, wreef hem een beetje warm en hield hem dan tegen het stukje buik dat zedig getoond werd.
“Kan u het horen, mijnheer?”
“Oja, heel duidelijk zelfs. Daar leeft iets binnenin.”
“En wat is het?” vroeg het meisje verkrampt.
“Eet jij soms al eens een appel?”
“Elke dag, dat is gezond.”
“Dat is zeker gezond, maar… zet je even, ik moet je wat vertellen.”
Het meisje ging zitten en de dokter ging vaderlijk voor haar staan.
“Weet je, in zo’n appel kan al eens een rupsje zitten, en dat eet je soms mee op. En eenmaal in je buikje gaan die rupsen zich ontwikkelen tot een vlinder. En dat is wat ik hoor. Vlinders in je buik.”
“Is dat erg, mijnheer?”
“Oh nee,” zei de dokter, “er is zelfs een leuk bijverschijnsel. Naargelang wie er voor je staat ga je blozen als de appel die je hebt opgegeten.”
Met opgeluchte tred huppelde het meisje naar huis, waar haar oogappel op haar wachtte.