De vliegende schotel die naar mensenmaat kleiner was dan een speldenknop, zo een tien keer kleiner eigenlijk, maakte een perfecte landing in het linkeroor van de aardbewoner.
Die zat op dat moment lui te genieten in zijn oorstoel na een lange werkdag.
De aardbewoner had zijn jongste werknemer eens goed de bol gewassen en daar was hij uiterst tevreden over.
Intussen ging bovenop de ufo ging een luikje open, voor hen was het een luik, maar gezien de afmetingen…
Uit het luik, het luikje dus, priemde een megafoon. Nietsvermoedend zat de aardbewoner te dagdromen.
“U ZOU EENS BETER WAT MEER AANDACHT HEBBEN VOOR UW MENSEN EN ZOEK INTUSSEN IN HET WOORDENBOEK EENS OP WAT HET WOORD ‘VRIENDELIJK’ BETEKENT!” schalde het opeens in zijn oor. Nog voor de aardbewoner kon rechtveren en een priemende vinger in zijn oor stoppen, was de ufo al terug opgestegen, op weg naar een volgende verplichte toehoorder.
De commandant van het schip bekeek zorgelijk de lijst.
“Zijn het er nog veel?” vroeg hij aan zijn stuurman.
“O ja!” antwoordde die verrukt, “We hebben er nog zo’n zes miljard te doen, enfin min één dus, en overal is de boodschap verschillend. Je kan niet zeggen dat we geen afwisseling hebben in ons werk.”
“Zes miljard!” floot de commandant.
“Min één! Ja, we moeten het afleveren. Als de mensen het niet zelf beseffen, moeten wij het bij hen binnenbrengen. Ze zullen het geweten hebben!”