De postbode keek verstoord op van zijn werk. Hij had nog veel te sorteren en hij was al een beetje later begonnen vandaag.
“Ja, mijnheer, wat moet u?” wou hij zeggen, maar hij slikte het toch maar in.
“Waarmee kan ik u helpen?”
“Wel, ik heb een brief naar mezelf verstuurd vorige week.”
Och nee, weer zo’n eenzame gek. Dat moesten ze eigenlijk verbieden. Maar ja, hoe ga je zo iemand traceren? Via handschriftherkenning?
“En wat is er dan met uw brief?”
“Hij is nooit gearriveerd.”
“Hebt u goed in de brievenbus gekeken?”
“Er zat niks in. Zelfs geen reclame.”
De postbode kamde zijn snor even met zijn twee wijsvingers.
“En was het belangrijk wat er in de brief stond?”
“Dat weet ik niet, want ik heb hem niet ontvangen.”
“Doet u dat wel meer? Brieven naar uzelf schrijven.”
“Elke keer dat ik daar behoefte toe voel.”
“Ik zal eens kijken. Blijft u maar even hier.”
“Ik loop niet weg. Ik had toch niks te doen vandaag.”
Ook dat nog. Niets omhanden maar wel andermans tijd gaan verspillen.
De postbode graaide hier en daar door de stapel onbestelde brieven en vond hem tenslotte.
“Hier ben ik terug, mijnheer. Ik heb uw brief gevonden, maar ik heb slecht nieuws: er plakt geen zegel op.”
“En wat nu?”
“Ik kan u de brief meegeven maar dan moet u dubbel port betalen.”
“Dubbel port? Ik denk er nog niet aan! Hou hem maar voor mijn part.”
Dichtslaande deur en weg was de man.
De postbode krabde eens in zijn haar. Wat moest hij hier nu mee? Hij verdrong even zijn deontologie omtrent het briefgeheim en scheurde de omslag open.
Er zat een klein velletje in waarop te lezen stond: “Beste, hoe is het? Schrijf me gauw eens terug. Sorry, maar ik zit zonder zegels. Stuur je me er een paar op? En vermeld ook je adres, dan kan ik je terugschrijven.”