“Ben jij gelukkig?”
“Niet altijd, en jij?”
“Soms.”
“Soms… dus jij rekent dat uit, jij maakt een som.”
“Ja, ik tel de gelukkige momenten.”
“En aan hoeveel ben je al?”
“298.”
“En wanneer heb je dan geluk gehad? Kon je dat voorzien?”
“Nee, het overvalt me.”
“Ha zo. Wanneer?”
“Somtijds.”