“Kan u me niet helpen, mijnheer, ik heb gehoord dat u sprookjes schrijft.”
“Ja, maar ik ben geen autoriteit, wat zou ik voor u kunnen doen?”
“U zou me kunnen helpen bij het doornemen van mijn eerste zelfgeschreven sprookje, van mij dus, dat zou ik wel plezierig vinden.”
“Maar, mijn beste, er zijn zoveel sprookjesschrijvers die duizend-en-een-keer beter schrijven dan ik.”
“Ik moet u bekennen, ik heb het hen gevraagd, maar ze gaven aan dat ze geen tijd hadden.”
Ik slaak een diepe zucht. De man staat er nog wat bedremmeld bij met een boekentas in zijn twee armen, die duidelijk goed gevuld is. Ik kan me al voorstellen dat hij zijn hele portfolio meezeult.
“Ok dan, we zijn er op de wereld om mekaar te helpen, nietwaar…”
Door een rustig afweergebaar kan ik nog net voorkomen dat de man me om de hals vliegt.
“Zal ik beginnen?”
“Doe maar. Ik luister.”
Ik zet me neer in de chesterfield en steek een sigaar op.
“Er was eens een donker woud. Dat woud was gelegen naast andere donkere wouden, die op hun beurt weer andere donkere wouden als buur hadden. We hebben hier te maken met een grote groep donkere wouden, die waarschijnlijk stuk voor stuk stof opleveren voor een sprookje, maar ik wil het met u hebben over dat ene woud. Over die andere wouden zal ik toch kort nog iets vertellen opdat u een beeld zou krijgen van de omgeving waarin dat ene woud zich bevindt en op dat ene woud kom ik straks nog wel terug… Het verst afgelegen woud…”
En zo ging het bladzijden en bladzijden door. Op een bepaald ogenblik begon ik te geeuwen.
Ik rechtte me en doofde mijn sigaar.
“Zeg eens vriend, wanneer komen de personages op het toneel?”
“De personages!” De man diepte uit zijn boekentas een bundel papier ter dikte van een gezond telefoonboek en hij begon te bladeren.
“Dat zal… even kijken… gebeuren rond pagina 400.” Glunderend keek hij mijn richting uit.
“Spannend hé!” voegde hij er nog aan toe.
“Mijn beste, wil je een eerlijke mening?”
“Graag, mijnheer.”
“Dit kan je bezwaarlijk een sprookje noemen, dit is gewoon een drama.”
De man veerde recht van zijn stoel.
“Dat vind ik nu eens een scherpe en rake typering tegelijk. Heel erg bedankt daarvoor. Ik wist dat ik bij u moest zijn. Ik heb het altijd al gedacht dat ik eigenlijk een dramaschrijver was. U heeft me ZO goed geholpen!”
En weg was hij. Nog geeneens tijd voor een handdruk als afscheid.
Nu ja, een collega minder dan maar.