Het was valavond. Een dame en een heer liepen op een landweg. U leest niet: een dame en een heer liepen samen op een landweg. Want ze kenden mekaar niet en waren onafhankelijk van mekaar naar hier gekomen. Hun ogen spiedden rond. Ze zochten blijkbaar iets. Maar ze voelden zich precies ook wat ongemakkelijk omdat de ander daar ook rondliep. In het begin hadden ze mekaar eerst half toegeknikt om vlak daarna wantrouwige blikken naar de andere te gooien, maar stiekem hoor!
Op een viersprong aangekomen die in niets verried dat er iets speciaal te doen of te zien was, bleven ze beiden staan. De ene stapte nog wat verder, niet te ver, om aan de andere te laten blijken dat hij niet daar moest zijn en ook toevallig was gestopt. De andere voelde zich niet op zijn gemak en ging ook een paar stappen weg van de plek, wat aan de ene de gelegenheid gaf om terug naar de plek te komen. En zo speelden ze het stomste spelletje dat ik ooit heb gezien. En dat duurde even tot één van de twee het beu werd en vroeg: “Ik wil niet indiscreet zijn… (dan wil je dat dus WEL zijn, nvdr), maar zoekt u iets of iemand?”
“Nee, ik wandel zomaar wat, gezond toch, zo op de buiten rondlopen. En u?”
“Ik wandel ook wat rond en ik vond dit een leuke plek, maar u blijkbaar ook.”
“Ja, dat is zo.”
En toen kwamen daar uit het niets tien man tevoorschijn. Die keken allemaal alsof ze daar moesten zijn, maar zelf niet beseften waarom.
Een boer die door het bos wandelde vervoegde hen.
“Zijn jullie klaar voor het spel?” was zijn verrassende vraag aan de groep.
Iedereen bekeek mekaar en knikte gehoorzaam maar duidelijk onwetend.
“Dan wachten we nog even op de andere drie groepen.” zei de boer ferm, zoals alleen boeren dat kunnen.
En de drie andere groepen arriveerden wat later.
Zo kwam een kaartspel tot stand. Ernstig, dus zonder jokers.