De laatste dagen valt het bij ons op dat er een vreemdeling rondwaart. Misschien lijkt u dat wat vreemd, maar in een klein dorp zoals het onze valt een nieuwe bezoeker altijd op, alsof je een cobra zou deponeren in een etalage vol met doosjes met daarin allerlei kleurige kinderkousjes. Ja, ik probeer maar iets te vinden waardoor het voor u wat duidelijker wordt. Nu goed, de vreemdeling dus. De man, van een onbestemde leeftijd trouwens, viel wel heel erg op. Hij dook op aan de hoek van een straat, wilde precies de straat oversteken, bedacht zich dan, en maakte rechtsomkeer. Dan werd hij weer gesignaleerd bij de plaatselijke kruidenier, waar hij binnenstapte, de zaak overzag, en dan toch weer naar buiten ging. Iemand anders had hem opgemerkt bij een krantenkiosk. Daar wees hij expliciet naar een krant, maar toen de verkoopster hem toesprak: “Kan ik u helpen, mijnheer?” draaide hij weer op zijn hielen en… weg. En zo zijn er tal van voorbeelden die ik zou kunnen opsommen.
Ik besloot om de man aan te spreken. Voor alle duidelijkheid, ik ben niet naar hem op zoek gegaan. Neenee, ik dacht dat ik hem wel ergens zou tegen het lijf lopen. En dat gebeurde dus vanmorgen, aan de ingang van het treinstation.
“Dag mijnheer, ik spreek u zomaar aan, maar u bent hier nieuw, niet?”
“Dat zou kunnen.”
Ik stelde mezelf beleefd voor en de man deed dat ook.
“Ik ben Jacob de Weyffelaer,” zei hij, “aangenaam, meen ik toch.”
“Oh jawel, maar u schijnt wat moeite te hebben om, laat ik het zo stellen, u in te passen in ons dorp.”
“Dat weet ik niet, geef ik die indruk?”
“Ja, hoe zal ik het zeggen, u… twijfelt precies.”
“Ja, dat klopt, ik kan niet beslissen, heb dat nooit gekund.”
“Dat is toch lastig?”
“Ja, dat weet ik niet. Ik maak dit al mijn ganse leven mee, dus… Ik heb alles wat ik wil hoor, en meer dan dat zelfs, ik ben zelfs door het leven zeer goed gefortuneerd geraakt, maar vraag me niet hoe dat komt, ik weet wel dat ik nog nooit in mijn leven een knoop heb moeten doorhakken. Ik zou het niet kunnen. Ik kan moeilijk op vragen antwoorden, want ja, dan moet ik een decisie maken, en daar ben ik niet sterk in.”
“Maar heeft u dan geen familie die dat voor u kan doen?”
“Nee, ik ben alleen op de wereld.”
“Maar, en verontschuldigt u mij voor deze impertinente vraag, maar wat gebeurt er dan later met uw erfenis?”
“Tja, dat laat ik aan u over.”