“Nog een pintje, patron, en zet er maar een jenever naast.” De man deed wat hem gevraagd was, maar keek intussen wantrouwend naar zijn bezoeker aan de toog. “Deze ook opschrijven?” vroeg hij met een stem van: Je-gaat-toch-betalen-straks?” De bezoeker had het door, haalde uit zijn achterzak een dikke portefeuille en wapperde even met een pak bankbiljetten. Een schuimende pint en een boordevol glas jenever werden hem toegeschoven. De korte drank werd onmiddellijk soldaat gemaakt, en toen was het de beurt aan het bier. De man had niet gezien dat de tweede bezoeker in het café zijn krant had neergelegd en rechts van hem had plaats genomen op een kruk, want tijdens het drinken zat hij altijd maar door het venster te kijken alsof hij iemand verwachtte. “Gaat het, jongen?” vroeg de aanschuivende man met een heldere, beschaafde stem. De man keek opzij en zag zijn buurman glazig aan. Die streek zijn witte baard glad, ging eens vluchtig door zijn eveneens witte lange haar en wachtte geduldig op een antwoord. “Ach…” kwam het antwoord na een tijdje, “Ik weet niet of u wel kan begrijpen wat me is overkomen. Ik begrijp het zelf ook niet helemaal.” “Doe toch maar een poging, je weet maar nooit.” Na nog een stilte en direct na een nieuwe bestelling bier/jenever: “Gisteravond ben ik gewoon thuis gaan slapen, niks abnormaals, nee, ik zou niets weten wat er anders was dan anders, maar toen ik vanmorgen opstond was dat wel degelijk het geval.” Hij zweeg even alsof hij het verhaal ook goed tot zichzelf wou laten doordringen. “Ik stond op, en eerst merkte ik niets. Ik ben niet zo’n ochtendmens, weet u, en dan behoor ik ‘s morgens ook niet echt tot de meest spraakzamen, begrijpt u?” De luisteraar knikte langzaam. “Ik had het in de badkamer al moeten zien, maar het was pas toen ik beneden kwam dat er me iets opviel. Het behang! We hadden ander behang dan de avond tevoren. En er stonden voorwerpen in de kamer die ik nog nooit had gezien. Maar het ergste was, dat ik mijn vrouw, toen ze naar beneden kwam, eerst niet herkende. Ze leek me pakweg vijf jaar ouder geworden.” “Ik zal het je uitleggen, jongen.” zei de man met de baard en hij ging even verzitten op zijn kruk. “Wat jou is overkomen gebeurt af en toe nog wel eens. Niet veel, maar toch. Je bent vannacht een stuk van je leven kwijtgeraakt. Maar dat stuk is niet weg, want die jaren heeft iemand anders gekregen die zelf levenstijd te kort had. Dus de tijd van de ene is nu een stuk de tijd van een andere. Het zal je niet meer overkomen, dat kan ik je verzekeren.” De mond van de man zakte langzaam open. “Maar hoe weet u dat allemaal? Dat is toch… niet.. niet eerlijk. Bent u dan zelf al eens een stuk tijd kwijtgeraakt?” Om die laatste opmerking moest de toehoorder smakelijk lachen en terwijl hij opstond om te vertrekken legde hij vriendschappelijk een hand op de schouder van de andere. “Nee jongen, ik ben nog nooit een stuk tijd kwijtgespeeld, maar dat kan ook niet, want ik ben van alle tijden. En denk maar eens goed na wat je wil op zes december. Je hebt nog een zee van tijd! Een goede raad van de Sint zelf.”
Vorig sprookje