“Heb ik je al verteld wat er laatst met de Rob is gebeurd?”
“Toch niks erg, denk ik, want ik heb hem gisteren nog voorbij zien wandelen.”
“Nee, maar dit dateert al van twee weken terug.”
“Ik weet van niks.”
“Wel, laat op de dag, het was een maandag, keerde de Rob terug van een bezoek aan zijn tante Heksemie en…”
“Leeft die dan nog?”
“Ja, en onderbreek me toch niet, als je het verhaal wil horen.”
“Al goed, ik ben de aandacht zelf.”
“Dus, omdat het al wat laat begon te worden, had de Rob een binnenweg genomen langs het oude Sprookjesbos.”
“Oei, dat was niet verstandig. Sorry! Ik liet me even gaan…”
“Beheers je, want het wordt nog erger. De Rob was ongeveer in het midden van het bos toen plots van achter een dikke boom een rover tevoorschijn sprong.”
“Was het een eik?”
“Dat heeft toch geen belang, het ging hier over een rover, dus de Rob moest snel nadenken. Omdat de rover een blikkerend mes in zijn hand had, moest de Rob feilloos reageren.”
“En wat deed hij?”
“Hij keek links en rechts, en uit het kreupelhout achter de rover kwam opeens een everzwijn gespurt. De Rob aarzelde niet! Hij sprong! Derop en derover.”
“Allebei?”
“Neenee, hij sprong alleen, de Rob.”
“En de rover?”
“Ja, ook ja.”
“Maar daarnet zei je van niet. Wat is het nu, de Rob en de rover, of wat?”
“Exact! Zal ik je dan ook vertellen wat er gisteren gebeurde in Eenz?”
“Ik wil het precies niet weten…”
“Dan ga ik maar. Ik zie je nog wel in Tkort.”