“Dus je deed dat oude boek open op een willekeurige bladzijde en daar viel een dun kartonnetje uit, ter grootte van pakweg een speelkaart.”
“Zo was het.”
“En volgens jou stond daar een oude toverspreuk op.”
“Niet volgens mij, je draait de zaken om. Ik heb de toverspreuk eerst uitgetest op mijn buurman.”
“En?”
“Omdat ik zelf de spreuk niet durfde voorlezen, heb ik hem het kartonnetje onder de neus geduwd met de vraag om het eens te lezen.”
“Hardop?”
“Nee, ben je gek. Wie weet wat er dan was gebeurd. Dat riskeer ik niet.”
“En?”
“Hij begon te lachen, te schateren zelfs, hij kwam eigenlijk niet meer bij van het lachen. En toen wist ik het.”
“Toen wist je wat?”
“Dat het een echte toverspreuk was waardoor mensen die het lezen onbedaarlijk beginnen te lachen.”
“En heb je het nog met mensen uitgeprobeerd?”
“Heel zeker, en al degenen die hem lazen kregen tranen in de ogen van het lachen.”
“Mag ik het ook eens lezen?”
“Als je maar niet gaat voorlezen. Hier.”
“Aha… blablabla… ‘k weet niet, ik vind dat eerder om te huilen.”
“Dus bij jou heeft dat een omgekeerd effect?”
“Kijk, sommige mensen moeten bij oude verkiezingsslogans eens smakelijk lachen en anderen moeten er om huilen. Het kan alletwee hoor, maak je niet ongerust.”