De koene ridder hield zijn paard in voor de poort van een groot kasteel. Hij was op weg naar…, nu ja naar waar was hij eigenlijk op weg? Enfin! Hij stapte af en ging te voet tot aan de poort omdat daar een groot plakkaat was aangebracht met de tekst: “Prinses zoekt ridder. Onnodig te bevragen indien u een andere bezigheid heeft.” Dat was duidelijk. De ridder belde aan en de poort ging ratelend naar beneden. Op de binnenkoer maakte hij zijn paard vast aan een fietsrek. Terwijl hij daar mee bezig was, riep een stem achter hem: “Hey daar!” Hij keek om en zag een man in een short en hawaihemd die zijn richting uitkwam. “U stalt uw paard verkeerd, mijnheer, het paard moet met zijn achterpoten naar het rek staan.” “En u bent?” zei de ridder uit de hoogte. “Ik ben een wapenknecht, mijnheer.” “Zo ziet u er nochtans niet uit. Vanwaar die… vermomming?” “Dat is geen vermomming, mijnheer, maar ik moet het ganse jaar werken en door me zo te kleden, waan ik me in gedachten op een paradijselijk eiland. Zo combineer ik werk en vrije tijd, zonder de tijd van de baas te verspillen, begrijpt u. Maar à propos, u ziet er ook niet uit als een ridder met dat trainingspak aan.” Juist! Nu wist hij het weer, hij was op weg naar de fitness! Maar dat kon wachten, eerst die prinses zien. “Breng me naar de prinses, en kondig haar aan dat de koene ridder van Strypersele haar wil zien. “van” met een kleine v dus.” “Dat had ik al gehoord, mijnheer, volgt u me maar.” antwoordde de knecht droog. De ridder werd een aantal gangen door geleid tot hij voor een zware eiken deur stond. “Voila, mijnheer, en veel succes.” En de knecht was weg. Toen hij in de kamer binnenkwam rook de ridder onmiddellijk een aangenaam parfum. Op een lange zitbank zat de mooiste prinses die hij ooit had gezien. “Kom binnen, ridder, en zet u gezellig naast mij.” zei ze met een fluwelen stem. “Hoe is uw naam, ridder?” vroeg ze lief. “Ik ben de koene ridder van Strypersele, mevrouw, met een kleine… ach, laat maar, dat had u waarschijnlijk al opgemerkt. En mag ik uw naam, edele jonkvrouw met de mooie blauwe ogen en het weelderige blonde haar en nog zoveel meer?” “Mijn naam is Dagobert, koene ridder. Schrik niet, want dat komt door mijn vader, die altijd al een zoon had gewild en toen ik geboren werd, was alles al klaar, de geboortekaartjes, het wapenschild, jongenskleertjes, treintjes, zelfs een klein harnasje was al gemaakt.” En de prinses zette het op een zacht huilen. De ridder sloeg zijn sterke arm rond haar en wiegde haar teder heen en weer. “Schat,” zei hij, “over zulke details val ik niet, ik wil maar al te graag je ‘man’ zijn. Wat denk je? Zullen we de ceremoniemeester en de zaal maar alvast bestellen?” (Ja, ik weet het, dat klinkt allemaal nogal zakelijk, maar zo ging het daar in die tijd aan toe hoor, echt waar.) De prinses knikte goedkeurend ja en zei tegen de poes die net binnen kwam gedrenteld: “Kijk, woefie, met deze man ga ik trouwen, en dan gaan wij samen veel puppies hebben! Leuk hé!”
Vorig sprookje