Willem was de reus per toeval tegengekomen. Hij had hem ontmoet aan de rand van het bos, want hij was op zoek naar een broedplaats van de zwarte specht. Willem dus, niet de reus. Waar die naar op zoek was, kon je makkelijk raden, want hij hoorde zijn maag al van op kilometers afstand grollen. De maag van de reus dus, niet die van Willem want die had voor zijn boswandeling flink ontbeten. De twee raakten aan de praat en het bleek dat de reus al dagen aan het zoeken was naar voedsel. Hij was vegetarisch, de reus dus, niet Willem, en dat was een geluk, want anders was hij zeker ter plekke opgegeten, Willem dus, niet de reus. Er werd een deal gesloten dat Willem, niet de reus dus, voedsel zou bezorgen in het bos. Toen er sprake was van betaling, van de kant van de reus dus, zei Willem dat dat niet onmiddellijk hoefde, want hij was nogal goed bemiddeld, Willem, niet de reus. Maar de reus sputterde fel tegen en zei dat hij ook goed bemiddeld was en dat hij (met zijn eigen woorden, die van de reus dus) “Willem steenrijk zou maken”. Nu was dat eigenlijk geen punt, voor Willem dus, maar de reus drong aan. Na een eerste levering die de dagomzet van de plaatselijke kruidenier meteen verhonderdvoudigde, bleek de eerste honger van de reus toch al wat gestild. Maar in een volgende ontmoeting, twee dagen later, drong hij aan op de levering van een nieuwe voedselvoorraad, Willem dus, niet de reus, want die zag er zelf een beetje bleek uit, de reus dus, en Willem maakte zich oprecht zorgen. Toen de tweede stapel voedsel was afgeleverd, met opnieuw een dagomzetrecord voor de buurtwinkel tot gevolg, werd er weer aangedrongen op een vergoeding, door de reus dus, niet door Willem. Omdat de reus het zo vriendelijk vroeg, accepteerde hij (Willem) de merkwaardige vergoeding, vijf grote glanzende bolvormige zwarte keien, elk ter grootte van een kinderhoofd. Hij stond er wat beduusd naar te kijken, Willem dus, niet de reus, maar bedankte hartelijk en nam ze mee in zijn rugzak naar huis.
Thuis legde hij ze in de voortuin, want ze waren toch enigszins decoratief. En zo ging het vele weken in een weerkerend scenario. En iedereen was tevreden, Willem, de reus en niet in het minst de eigenaar van de winkel die er intussen twee appartementen aan de kust aan had overgehouden. En toen was het voorbij. Op een dinsdag reed Willem met zijn wagen, inclusief voorraad naar het bos, maar de reus was weg. En bleef weg. Terug thuis probeerde Willem alle voedsel weg te bergen, maar dat lukte niet echt goed, wegens zo veel, dus deelde hij het gros maar uit aan de buren. De verwondering was groot, bij de buren, niet bij Willem, want die bleef die avond een beetje verweesd achter. Hij ging nog eens kijken, terwijl de avondzon langzaam onder ging, naar zijn tuin waar intussen een reusachtige hoop zwarte stenen lag. Ja, hij had gelijk gehad, de reus dus, niet Willem, want hij was nu ‘steenrijk’. Hij nam één van de stenen op, en terwijl hij die om en om draaide, glipte die onhandig uit zijn vingers. De steen brak als een ei, en uit het ei rolde een perfecte bol goud tot voor zijn voeten, van Willem dus. Een seconde stond de wereld stil, en toen brak Willem nog een steen open. Alweer een bol goud. En zo ging hij nog even door met breken. Overal goud in de stenen. Als hij de ganse hoop stenen had gebroken, besefte Willem, was hij echt steenrijk. En dat was precies wat hij wou, de reus dus, niet Willem.