Monica had een piepklein, maar wel verzorgd en gezellig bloemenwinkeltje twee straten weg van de opera. Tussen haar winkeltje en het operagebouw lagen nog twee bloemenwinkels, sjieker alleszins en één winkel had zelfs drie mensen fulltime in dienst. De grote boeketten die fans aansleepten na een première kwamen dan ook meestal niet van bij haar. Ze verkocht wel wat bloemstukjes aan de bezoekers van het bejaardenhuis aan de overkant van de straat, maar het was geen vetpot.
Op een avond was ze wat langer opengebleven omdat ze toch geen andere plannen had. Ze stond door de etalageruit naar buiten te kijken. Achter de hoek verscheen een bont feestgezelschap, nogal luidruchtig. Ze boog zich wat naar voor en herkende de man en de vrouw rond wie de rest van het gezelschap cirkelde. Was dat niet die beroemde tenor, met zijn vriendin? Hij zag er werkelijk heel knap uit. Ja, die was het en ze bleef staan omdat ze hen wou voorbij zien komen. Maar tot haar verbazing stopten ze aan haar winkel. De deurbel schelde en de man kwam binnen, iets daarna gevolgd door zijn vriendin, die onmiddellijk protesteerde tegen dit oponthoud: “Cheri, wat doe je nu in deze negorij? Straks zijn we nog te laat voor onze resto-afspraak!” Wat was dat een bekakt mens, dacht Monica, en ze vroeg vriendelijk: “Kan ik u helpen, mijnheer?” “Ja,” zei de man gedecideerd, “Kan je nog een deftige bloementuil samenstellen uit de rotzooi die hier rondslingert, en vlug, want ik heb geen tijd.” “Ja, mijnheer” zei Monica terwijl de tranen in haar ogen opwelden, “Ik zal u een mooi pakket samenstellen, maar alle bloemen zijn zeker dagvers hoor.” En ze ging in stilte aan de slag, terwijl de vriendin en de man schampere en zelfs giftige opmerkingen maakten over haar zaak. Toen ze weg waren liet Monica het rolluik zakken en ging snikkend op de grond zitten. Mensen konden toch zo slecht zijn en ze deed nog zo haar best. Toen ze na een halfuurtje uitgehuild was, stond ze recht en begon de winkel op te kuisen voor morgen. Toen werd er op het rolluik getikt, eerst zacht, toen harder. “Wie is daar?” vroeg ze. Maar er werd terug geklopt, nu indringender. Ze trok het rolluik half op en deed de deur open. Voor haar stond de tenor die haar hand nam en haar zacht de winkel binnen leidde. “Ik kom me ongelofelijk excuseren, juffrouw, want ik ben daarnet heel bot geweest, maar dat was maar een maskerade voor mijn vriendin. Anders had zij gezien dat ik toen ik hier binnenkwam ogenblikkelijk verliefd ben geworden op u. Mag ik u vragen mij te vergeven, meer nog, mag ik u vragen om met mij te willen trouwen, als u tenminste geen partner heeft? Ik heb dat vreselijk vrouwmens daarnet gedumpt, dus zeg alstublieft geen nee.” Monica stond perplex, het ging haar allemaal veel te snel. Maar nog voor ze tot drie kon tellen, had de man haar teder bij de schouders genomen en drukte hij een innige kus op haar lippen. Een eind verder riep een stem: “Cut! Ok, dat staat er op jongens, alles inpakken, want morgen moeten we vroeg op om de scène van de huwelijksreis op te nemen. Bedankt allemaal.”