Agent Peter en agent Jan zaten in de combi langs de kant van de weg te genieten van een voorjaarszonnetje wat de temperatuur buiten nog niet veel hielp, maar binnen achter glas toch wat warmte gaf. Ze doodden de tijd met sterke verhalen uit hun legertijd, toen plots de intercom kraakte. “Oproep aan alle eenheden, twee beren gesignaleerd in het Niemandsbos. Kan de eenheid, die daar het dichtst bij is,….” Agent Jan greep de microfoon: “Hier eenheid 11, wij gaan er op af.” En met knerpende banden reden ze de baan op. Aan het bos aangekomen zagen ze de beren onmiddellijk. De twee zaten op een plaid met tussen hen in een een stapel broodjes en wat glazen potten. Agent Peter nam het woord: “EN WAT ZIJN WIJ AAN HET DOEN?” vroeg hij op authoritaire toon. “Euh, u bent naar ons aan het kijken.” zei de linkse beer bedeesd. “Dat is de vraag niet, ik bedoel, wat betekent dat hier allemaal, die broodjes en… én al de rest?” Want van waar hij stond kon hij niet zien wat er in de potten zat. De andere beer nam het woord: “Wij zijn aan het smeren, mijnheer.” “Hebt u daar een leurdersvergunning voor?” vroeg agent Jan die nog wat dichter was gekomen. “Nee, mijnheer,” zei de linkse beer beleefd. “Wij delen die gewoon uit aan passanten. En er zit lekkere honing op. Kan ik u er een plezier mee doen?” “Nee,” zei Jan, “Ik heb al gegeten. Jij Peter?” “Jaaa.., ik heb wel een beetje honger. Mag ik er misschien twee?” “Maar natuurlijk, en ik geef u ook een pot honing mee voor moeder-de-vrouw. U bent toch gehuwd?” vroeg de andere beer oprecht geïnteresseerd. “Jaja!” loog Peter en hij nam het proviand in ontvangst. Voor ze terug vertrokken zei agent Jan licht vermanend tot de beren: “En geen afval hé jongens, alles netjes opruimen straks.” De beren knikten gehoorzaam. In de combi onderweg, terwijl Peter zat te genieten van een smakelijk broodje ging de intercom terug over. “Aan alle eenheden, in de haven zijn vier verdachte personen opgemerkt. Alle eenheden paraat.” Jan zuchtte diep en pakte de microfoon: “Hier eenheid 11, hebben jullie enige identiteit van de verdachten?” “Het enige wat we weten is dat het hier gaat over een zekere Jan, Piet, of Piert, dat weten we niet juist, en Joris en Corneel. Verdere gegevens ontbreken. Oja, en ze hebben allemaal een baard” En de intercom viel uit. “Allez dan!” zei Peter die intussen zijn broodje op had, “Dan gaan we daar ook maar weer eens naartoe. Mannen met baarden, dat ziet er niet goed uit. Wat een job.” “Ja,” zei Jan, “Vertel me wat!”
Vorig sprookje